Neen. U verwijst naar het verkeerde wetsartikel.
Dit is het relevante en het spreekt voor zich:
"
Art. 1181. Een verbintenis onder een opschortende voorwaarde aangegaan, is die welke afhangt ofwel van een toekomstige en onzekere gebeurtenis, ofwel van een gebeurtenis die reeds heeft plaatsgehad, maar aan partijen nog onbekend is.
In het eerste geval kan de verbintenis niet uitgevoerd worden dan nadat de gebeurtenis heeft plaatsgehad.
In het tweede geval heeft de verbintenis haar gevolgen met ingang van de kan dag waarop zij is aangegaan.
Het al of niet toekennen van een lening valt onder het eerste geval en de "gevolgen" (zoals wettelijke termijnen) beginnen eerst dan te lopen als de "gebeurtenis" (=toekennen lening) heeft plaatsgevonden.
Enkel in het tweede geval is de ingangsdatum de dag waarop de verbintenis is aangegaan.
En daarom niet in het eerste geval waaronder de toekenning van een lening ressorteert.
(1) Voor TS maakt de volgende gedachtegang geen verschil, aangezien er geen sprake is van een voorwaarde in het compromis.
(2) Zolang de opschortende voorwaarde niet vervuld is, kan de overeenkomst niet
uitgevoerd worden. Dat is wat art. 1181, lid 2 BW stelt. Dat is precies het opschortende aspect van de voorwaarde. (Mijn samenvatting van de opschortende voorwaarde is "
voorlopig niet"; van een ontbindende voorwaarde "
voorlopig wel").
(3) Een overeenkomst onder opschortende voorwaarde komt tot stand met terugwerkende kracht op het ogenblik dat de voorwaarde vervuld is. Art. 1179 BW kan hierover geen onduidelijkheid laten verstaan. Op dat moment wordt ze ook uitvoerbaar. De handelingen die intussen gesteld werden, moeten ongedaan gemaakt worden (maar met beperkende interpretatie, zo blijven daden van beheer tijdens de voorwaardelijke periode wél rechtsgeldig).
(4) Als het compromis voorziet in een uiterste datum van verlijden van de akte, dan heeft de opschortende termijn op die datum geen invloed, tenzij het onmogelijk zou zijn (bv. omdat de termijn fysiek te kort is) om de akte op die tijd te verlijden.
(5) Voor registratie van de overeenkomst wordt de termijn van 4 maanden geschorst door een hangende voorwaarde (art. 33 Wetboek Registratie). (Wat toch minstens een indicatie vormt dat de termijn niet zondermeer geschorst wordt door de hangende voorwaarde; anders was dit artikel toch overbodig).
(6) Voor het akkoord tussen partijen zelf, ben ik dus nog steeds niet zeker of de hangende voorwaarde evenzeer - van rechtswege - een overeengekomen termijn zou schorsen. Als beide partijen dit zo interpreteren, is er wellicht geen probleem. In het andere geval durf ik toch niet met zekerheid zeggen wat een rechter hierover beslist. M.i. belet niets de koper om de akte laten te verlijden binnen een overeengekomen termijn van 4 maanden, als er één maand voorbijging om uitsluitsel te krijgen over de opschortende voorwaarde, en 3 maanden voor de overige plichtplegingen. Na die eerste maand is de overeenkomst immers
uitvoerbaar (art. 1181, lid 2 BW) en ook - met terugwerkende kracht - tot stand gekomen vanaf een maand voordien (art. 1179 BW). Als de overeenkomst maw stelt dat binnen de 4 maanden (zondermeer) moet verleden worden, dan is dat een andere situatie dan binnen de 4 maanden na uitsluitsel over bekomen krediet (opschortende voorwaarde).
Ik vond echter niet onmiddellijk rechtspraak die het ene of andere standpunt ondersteunde.
Mogelijk anderen met vergelijkbare ervaringen?