Art. 18 ? 1 van het KB van 7 mei 2002 betreffende het vervoer van de zaken over de weg bepaalt het volgende:
Op de borgtocht kan alleen aanspraak worden gemaakt door de houders van schuldvorderingen bedoeld in art. 17, door overlegging, bij ter post aangetekende brief gericht aan de hoofdelijke borg:
2? ofwel, in geval van faillissement van de onderneming, van het bewijs van aanvaarding van de schuldvordering in het passief van dit faillissement door de curator of de rechtbank van koophandel.
Volstaat het dat de onderaannemer zijn vordering door de curator in het gewoon passief zal aanvaard worden in het 2e PV van verificatie (via een verklaring van de curator)? Of moet men wachten tot de daadwerkelijke aanvaarding in het PV van verificatie?