Ok
In verband met die werken: dat kan alleen bij een huurhernieuwing, dus niet na 3 jaar.
Art. 16, 3° Handelshuurwet:
"Zijn wil om het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed waarin de afgaande huurder zijn bedrijf uitoefent, weder op te bouwen. Als wederopbouw wordt beschouwd elke verbouwing door een afbraak voorafgegaan, beide de ruwbouw van de lokalen rakende en waarvan de kosten drie jaar huur te boven gaan;"
"De Rechtbank te Brugge (Rb. Brugge, 7 mei 1986, R.W., 1989-90, 710.) vat zeer goed samen waarin de afbraak- en slopingswerken bestaan: ‘om te kunnen spreken van wederopbouw in de zin van artikel 16, I, 3° Handelshuurwet, moeten vier voorwaarden cumulatief vervuld zijn, namelijk dat het werken betreft die a. een verandering inhouden, b. worden voorafgegaan door afbraak, c. de ruwbouw raken en d. waarvan de kostprijs meer dan drie jaar huur bedraagt. Als werken die de ruwbouw raken, dient men te beschouwen de werken aan muren die reiken van de funderingen tot aan de top van een gebouw evenals de nagenoeg volledige vervanging van de dakbedekking’. Er is een werkelijk verschil met veranderings- en aanpassingswerken die uitgevoerd worden door de verhuurder die de hernieuwing geweigerd heeft ‘voor eigen gebruik’. Deze laatste mogen door de verhuurder uitgevoerd worden voor herschikking van de inrichting van het pand; het volstaat dat hij die werken begint binnen zes maanden na de uitzetting zelfs als het effectieve persoonlijk gebruik aanvangt na die zes maanden." (PAUWELS, A., VRANCKEN, M., Art. 16 Handelshuurwet In: X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer)
De verhuurder is tot betaling van de vergoeding van art. 25, 3° gehouden als hij het goed verhuurt zonder het te hebben wederopgebouwd, zelfs indien hij de nieuwe huurder had verplicht tot wederopbouw of tot uitvoering van zekere werken en ook al was de nieuwe huurder deze verplichting nagekomen (Cass., 21 juni 1974, Arr. Cass., 1974, 1168; Pas., 1974, I, 1088).
Onder wederopbouwen in art. 16, I, 3° moet volgens de gewone en normale betekenis van het woord worden verstaan de onroerende goederen in een soortgelijke of andere vorm herbouwen; een autosnelweg kan niet worden opgevat als de wederopbouw van een onroerend goed (Cass., 12 januari 1978, R.W., 1978-79, 662; Pas., 1978, I, 535, concl. Adv. Gen. Velu, J.; Arr. Cass., 1978, 566).
De verhuurder die overeenkomstig art. 16, I, 3° Handelshuurwet de huurhernieuwing weigert aan de huurder om het verhuurde goed af te breken en weder op te bouwen, gaat daardoor een persoonlijke verplichting aan tot uitvoering van het door hem geuite voornemen. Hij kan er zich niet op een ander van ontlasten, zelfs niet door de verkoop van het goed voordat de huur verstreken is (Cass. AR 7842, 26 juni 1992).
De kosten van meer dan drie jaar huur die, krachtens art. 16.1, lid 1, 3° Handelshuurwet in aanmerking mogen genomen worden omvatten niet enkel de kosten van afbraak en wederopbouw in zoverre die kosten rechtstreeks betrekking hebben op de ruwbouw, maar ook de andere kosten die verbonden zijn met de afbraak gevolgd door een verbouwing (Cass. (3e k.) AR C.00.0235.N, C.00.0246.N, 18 november 2002).