Voor de woning is een 'voortuin' / inrit gemaakt die volledig verhard is geweest bij de bouw. Er was bij aankoop
aan de linker kant een klein onverhard stuk met daarin een struik (1,5 x 1,5m) daarrond is alles verhard.
De oppervlakte van de verharde inrij is dus 9m x +- 4,5m . Ik heb kort nadat we hier kwam wonen
deze struik dan verwijderd, en opgevuld met kiezels zodat er een extra parkeermogelijk zou zijn op onze eigendom voor bezoekers.
Vorig jaar werd de volledige straat heraangelegd, wij wonen in een 'boerendorp' en recht over de straat (deze is maar 4m breed) ligt een beek.
Tot onze verbazing begon men voor een stuk van 3,8m lang voor mijn inrij een parkeerstrook aan te leggen, deze loopt dan nog 2,2m door voor
de woning van de buur (tussen de straat en hun inrij hebben ze een lange metalen bloembak staan, dus deze parkeerplaats hindert hun niet.
Ik ben naar de gemeente gaan horen waarom er daar een parkeervak werd geplaatst, hun antwoord was dat ze geen rekening gehouden hebben
omdat onze inrij/oprit/voortuin hoe je het ook wenst te noemen niet vergund is. Dat dit niet vergund is kunnen wij dus helemaal niks aan doen,
we hebben dit zo gekocht en dit staat ook niet vermeld in de akte of dergelijk.
Sedert kort staat hier elke dag een grote camionette voor de deur die al verschillende malen één van onze wagens geblokkeerd heeft.
Mijn vraag is, kan dit allemaal zomaar, ook al is onze oprit niet vergund?
Ik heb wat zitten opzoeken en vond dit:
Een inrij is elke in- of uitrit waardoor een voertuig van de openbare weg naar de private eigendom kan in- of uitrijden. Het gaat dus om iedere zichtbare oprit, garage of poort, die bruikbaar zijn voor voertuigen
25.1. Het is verboden een voertuig te parkeren :
3° voor de inrij van eigendommen, behalve de voertuigen waarvan het inschrijvingsteken leesbaar op die inrij is aangebracht;
Volgens bovenstaande arrest van cassatie is dit dus wel degelijk een inrij als ik me niet vergis? Maar deze is niet vergund, dus wat staat nu boven wat?Arrest van cassatie (AR 6752 - 16/11/1993):
Overwegende dat de door artikel 25.1.3° van het wegverkeersreglement beoogde “inrij (voor eigendommen)” - waarvan de betekenis niet wettelijk is omschreven - elke naar uiterlijke kenmerken als inrij voorkomende en waarneembare inrit voor drie- of meerwielige voertuigen betreft; dat, het werkelijk gebruik van de aldus voor de bedoelde voertuigen feitelijk toegankelijke plaats niet bepalend is en het eventueel zelden of niet gebruiken van die plaats voor het onderbrengen van voertuigen geen afbreuk doet aan de door de vermelde wettelijke bepaling aan de aldus bepaalde inrij verleende wettelijke bescherming; de appelrechters terecht zeggen dat “het volstaat dat de inrij toegang met een voertuig/wagen kan geven tot het eigendom (...) De wijze van gebruik ervan, of de frekwentie, niet determinerend (is)” en dat de mogelijkheid tot toegang steeds gevrijwaard dient te blijven;