Uiteraard weet ik dat hij zo tot stand is gekomen, maar we kunnen ons de vraag stellen in hoeverre en op welke basis deze daardoor de bindende kracht heeft die hij vandaag heeft.Het parlement die hem in 1831 of zo gestemd heeft misschien???
https://nl.wikipedia.org/wiki/Belgische_Grondwet
Het hogere belang dat men er aan wenst te geven.Wat geeft de grondwet de bindende kracht die het pretendeert te hebben?
Maar als we hier op verder zouden redeneren, zouden,GrondwetDe Natie, vertegenwoordigd in het Nationaal Congres, heeft dit in 1830 beslist.Art. 33. Alle machten gaan uit van de Natie.
Zij worden uitgeoefend op de wijze bij de Grondwet bepaald.
Het volk? Filosofisch zou men ervan kunnen uitgaan dat in een democratie er geen hoger gezag kan zijn dan het volk, vertegenwoordigd in het Nationaal Congres.Maar als we hier op verder zouden redeneren, zouden,GrondwetDe Natie, vertegenwoordigd in het Nationaal Congres, heeft dit in 1830 beslist.Art. 33. Alle machten gaan uit van de Natie.
Zij worden uitgeoefend op de wijze bij de Grondwet bepaald.
met in acht neming dat een norm pas geldig is indien deze voort komt uit een juiste procedure en in overeenstemming is met een hogere norm,
we kunnen concluderen dat we ook hier weer belanden bij het feit dat de geldigheid voort komt uit het zichzelf toe-eigenen van deze eigenschap.
De grondwet zelf (opgesteld door de natie) heeft bepaald dat dat de juiste manier is.
Mijn vraag is dan ook hoe komt het dat de grondwet die macht heeft om zichzelf die eigenschap te kunnen geven.
(Uiteraard doordat de natie dat besloten heeft, maar wie machtigt de natie dan)
Artikel 33, eerste lid, van de Grondwet luidt: ‘‘Alle machten gaan uit
van de Natie’’. Deze bepaling refereert aan de grondslag van het Belgische
staatsbestel, nl. het concept van de nationale soevereiniteit. Soevereiniteit
verwijst naar het hoogste gezag in de Staat, dat ertoe gemachtigd is de
staatsinrichting en het grondwettelijk stelsel te bepalen. In Belgie¨ wordt dit
gezag via de Grondwet uitgeoefend door de Natie, een abstracte, ondeelbare
en blijvende collectiviteit die de burgers uit het verleden, het heden en de
toekomst omvat. De machten kunnen enkel optreden als ‘‘vertegenwoordigers’’ van de Natie, uit naam van en namens de Natie. Zij zijn inderdaad
zelf niet soeverein: zij kunnen niet zelf de grenzen van hun gezag bepalen,
daar zij onderworpen zijn aan de Grondwet. De soevereiniteit van de Natie
is exclusief, daar geen andere macht dan die waaraan door de Natie via deGrondwet gezag is toegekend, gerechtigd is tot de uitoefening van enige
soevereiniteit.
Historisch moet de leer van de nationale soevereiniteit in de eerste plaats
worden gezien als een reactie tegen vroegere stelsels, waarin alle machten
uitgingen van de Koning, die voorhield dat het gezag hem was verleend ‘‘bij
de gratie Gods’’. Vermits de Staat niet meer kan worden vereenzelvigd met
de Koning, die zelf een grondwettelijk staatsorgaan is, heeft het beginsel van
de nationale soevereiniteit ook tot gevolg dat de Koning geen andere macht
heeft dan die welke hem bij of krachtens de Grondwet is toegewezen (artikel
105 G.W.). De Belgische revolutionairen hebben de theorie van de nationale
soevereiniteit ontleend aan die van de Franse Revolutie (nr. 28): via het
concept van de vertegenwoordiging (en via het cijnskiesstelsel) was zij het
middel om de macht in handen van de burgerij te houden. Later is, op basis
van die vertegenwoordiging en van de legitimiteit die de volksvertegenwoordiging aan haar verkiezing ontleent, de nationale soevereiniteit vaak
gelijkgesteld met parlementaire soevereiniteit. Ten onrechte evenwel, want
al blijft de wetgevende macht de (juridisch) belangrijkste staatsmacht, toch is
ook zij onderworpen aan de Grondwet (nrs. 51-74), via welke de Natie de
uitoefening van het staatsgezag bepaalt.