#20 , 17 sep 2014 18:39
Het betreft een verdediging op basis van het bewijs van de overeenkomst (en dus niet op basis van de geldigheid van de overeenkomst, gelet op het principe van het consensualisme). Samengevat dient de verkoper momenteel niets te doen, en indien dagvaarding, op te werpen dat er geen geldige rechten kunnen ontstaan mbt onroerende goederen op basis van elektronische contracten (boven 375 EUR).
Ons Burgerlijk Wetboek stelt dat een onderhandse akte, tussen partijen, dezelfde bewijskracht heeft als een authentieke akte door middel van de handtekening (artikel 1322, eerste lid B.W.)
In casu is er geen (geschreven) handtekening.
Echter, artikel 1322 B.W. en artikel XII.15 Wetboek Economisch Recht introduceren in ons bewijsrecht de zgn. functionele equivalentie van elektronische contracten en de elektronische handtekening.
Echter, deze functionele equivalentie geldt niet (op heden, met dien verstande dat deze uitzonderingen weldra zullen verdwijnen) voor de contracten opgesomd in artikel XII.16 Wetboek Economisch Recht. De contracten mbt onroerende goederen (met uitzondering van huurcontracten) worden hier expliciet vermeld.
Dit betekent, vanuit een bewijsrechtelijk perspectief, dat alle vormvereisten van het Burgerlijk Wetboek (of ingevolge andere bijzondere wetgeving) dienen te worden gerespecteerd. Het volstaat eenvoudigweg om in dit verband te verwijzen naar 1341 B.W., op basis waarvan een geschrift vereist in voor alle verbintenissen boven 375 EUR.
Nogmaals, ik laat een heleboel technische elementen achterwege wegens niet relevant (i.e. de drie soorten elektronische handtekening, de Wet Elektronische Handel, de nieuwe Europese richtlijn in dit verband, het verweer op basis van 1347 B.W.) maar u zal zien dat de rechtsleer deze redenering meermaals heeft bevestigd (zie bv. Professor R. STEENNOT of Dr. P. VAN EECKE, wiens proefschrift handelt over deze materie).
Laat gerust iets weten als u hierbij nog verdere vragen of opmerkingen heeft.
Groeten,
Anthony