Als de tegenpartij beweert dat u te snel reed/reed zonder verlichting, zal de tegenpartij dat moeten bewijzen.
Wanneer de beklaagde zich beroept op een rechtvaardigingsgrond of een omstandigheid aanvoert die het bestaan van het misdrijf uitsluit dient hij het bestaan van deze rechtvaardigingsgrond of deze omstandigheid niet te bewijzen. Het komt alsdan aan het openbaar ministerie of de burgerlijke partij toe het bewijs te leveren dat de ingeroepen rechtvaardigingsgrond of de ingeroepen feiten niet bestaan, behalve indien de stelling van de beklaagde een loutere bewering is die door geen enkel gegeven gestaafd wordt of alle geloofwaardigheid mist (zie onder meer Cass. 11 september 1985, A.C. 1985-1986, 29; Cass. 22 mei 1984, A.C. 1983-1984, 1215).
Deze beginselen met betrekking tot de bewijslast in strafzaken zijn ook van toepassing in burgerlijke zaken, wanneer een op een misdrijf gegronde vordering wordt ingesteld. De partij, die een op misdrijf gegronde vordering heeft ingesteld, dient het bewijs te leveren dat de verweerder schuld heeft aan het misdrijf en dat een door de verweerder aangevoerde rechtvaardigingsgrond of omstandigheid die het misdrijf uitsluit niet bestaat, voor zover die bewering niet ongeloofwaardig is. (Cass. 22 december 1995, Verkeersrecht 1996, 125; Cass. 30 september 1993, R.W. 1993-94, 964; A.C. 1993, 784; Cass. 4 december 1992, R.W. 1992-93, 883; Verkeersrecht 1993, 112).