#2 , 01 apr 2013 14:39
Geachte,
Onverminderd de toepassing van de §§ 3, 5, 1ste lid, en 6 verrichten de instellingen, volgens de in artikel 68ter, §§ 1 en 2 bepaalde nadere regels, op de wettelijke pensioenen die betaald worden vanaf 1 januari 1997, en dit ongeacht hun ingangsdatum, een afhouding waarvan het bedrag overeenkomstig de bij het vierde lid bepaalde tabel wordt vastgesteld, rekening houdend enerzijds met het in het tweede lid bepaalde totaal maandelijks brutobedrag van het geheel van de pensioenen en andere voordelen en anderzijds met de hoedanigheid van de begunstigde.
Het totaal maandelijks brutobedrag van het geheel van de pensioenen en andere voordelen, ongeacht hun ingangsdatum of, in geval van betaling in de vorm van een kapitaal, ongeacht de vereffeningsdatum, wordt bekomen door de som te maken van :
- de maandelijkse brutobedragen van de wettelijke pensioenen, de andere pensioenen alsook de aanvullende voordelen;
- de brutobedragen, naar behoren omgezet in maandelijkse bedragen, van de wettelijke pensioenen, de andere pensioenen en de periodieke aanvullende voordelen die niet maandelijks betaald worden;
- de maandelijkse brutobedragen van de fictieve renten die overeenstemmen met in de vorm van een kapitaal betaalde pensioenen of aanvullende voordelen.
De omzetting in een fictieve rente van pensioenen en aanvullende voordelen die werden betaald in de vorm van een kapitaal, geschiedt door het bedrag van het kapitaal te delen door de coëfficiënt die, volgens de van kracht zijnde barema's inzake de omzetting in kapitaal van arbeidsongevallenrenten in de overheidssector, overeenstemt met de leeftijd van begunstigde op de dag van de betaling van het kapitaal. (...). De Koning kan op basis van de meest recente mortaliteitstabellen andere omzettingsbarema's vaststellen die zullen worden gebruikt voor de toepassing van dit artikel
HOOFDSTUK 4. - Solidariteitsbijdrage
Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen
Artikel 6. In artikel 68, § 1, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 december 1996 en gewijzigd bij de wet van 9 juli 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de bepaling onder c) wordt vervangen als volgt:
« c) onder « aanvullend voordeel », elk voordeel bedoeld als aanvulling van een in de bepaling onder a) of b) bedoeld pensioen, zelfs als dit laatste niet is verworven en toegekend hetzij krachtens wettelijke, bestuursrechtelijke of statutaire bepalingen, hetzij krachtens bepalingen voortvloeiend uit een arbeidsovereenkomst, een ondernemingsreglement, een collectieve of sectorale overeenkomst, ongeacht het feit of het een periodiek of een in de vorm van een kapitaal betaald voordeel betreft.
Als aanvullende voordelen in de zin van de bepaling onder c) worden eveneens beschouwd :
- de in de bepaling onder a), 1°, bepaalde renten die uitbetaald worden in de vorm van een kapitaal;
- elk voordeel betaald aan een persoon ongeacht zijn statuut in uitvoering van een individuele pensioentoezegging evenals het aanvullend pensioen bepaald in artikel 42, 1°, van de programmawet van 24 december 2002.
Het vakantiegeld en het aanvullend vakantiegeld, de eindejaarstoelage, de verwarmingstoelage en de bijzondere bijslag voor zelfstandigen worden niet beschouwd als aanvullende voordelen in de zin van de bepaling onder c). »;
2° in de bepaling onder e), 1°, worden de woorden « of van de zelfstandigen » ingevoegd tussen de woorden « van de werknemers » en de woorden « toegekend rustpensioen »;
3° de bepaling onder e), 2°, wordt aangevuld met de woorden « , hetzij met toepassing van artikel 5, § 8, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenen; »;
4° de bepaling onder i) wordt opgeheven.
Artikel 7. In artikel 68 van dezelfde wet, wordt paragraaf 3 vervangen als volgt :
« § 3. Het gedeelte van de met toepassing van paragraaf 2 uit te voeren afhouding dat overeenstemt met in paragraaf 1, b), bepaalde andere pensioenen en met aanvullende voordelen bedoeld als aanvulling van dergelijke pensioenen wordt uitsluitend verricht :
1° wanneer de gerechtigde zijn hoofdverblijfplaats heeft gevestigd in België en een pensioen of als zodanig geldend voordeel als in paragraaf 1 ten laste van een Belgische pensioeninstelling geniet;
2° wanneer de gerechtigde zijn hoofdverblijfplaats heeft gevestigd in het buitenland en een pensioen of als zodanig geldend voordeel als in paragraaf 1 geniet ten laste van een Belgische pensioeninstelling, maar geen pensioen of als zodanig geldend voordeel geniet ten laste van een pensioeninstelling in het woonstland. ».
Artikel 8. In artikel 68bis, § 1 en § 3, van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 december 1996, worden de woorden « het Rijksinstituut » vervangen door de woorden « de Rijksdienst ».
Artikel 9. In artikel 68ter van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 december 1996 en gewijzigd bij de wetten van 24 december 1999, 9 juli 2004 en 12 januari 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, worden het eerste en het tweede lid vervangen door een lid, luidende :
« Indien betrokkene, naast het door de Rijksdienst of een andere instelling betaald wettelijk pensioen, eveneens een door de Administratie vereffend wettelijk pensioen geniet, deelt de Rijksdienst per begunstigde de volgende gegevens mee aan de Administratie :
1° de bedragen van de verschillende pensioenen of aanvullende voordelen, hun referentiedatum, alsook de uitbetalingsinstelling;
2° de bedragen van de door de buitenlandse of internationale uitbetalingsinstellingen betaalde pensioenen of aanvullende voordelen, alsook hun referentiedatum;
3° of het een begunstigde met gezinslast of een alleenstaande begunstigde betreft;
4° iedere wijziging aan voormelde gegevens.
2° in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden « vanaf de betaling die volgt op de mededeling van het Rijksinstituut » vervangen door de woorden « vanaf de betaling die volgt op de mededeling bedoeld in artikel 68bis, §§ 1 en 2 »;
3° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt:
« § 2. Indien er door de Rijksdienst geen enkel wettelijk pensioen vereffend wordt, maar er door de Administratie en door een andere instelling een wettelijk pensioen vereffend wordt, deelt de Rijksdienst de in § 1, eerste lid, bedoelde gegevens mee aan de Administratie. In dat geval handelt de Administratie overeenkomstig de bepalingen van § 1, tweede en derde lid, en de instelling overeenkomstig de bepalingen van § 1, vierde en vijfde lid. »;
4° er wordt een paragraaf 2bis ingevoegd, luidende:
« § 2bis. Indien een wettelijk pensioen wordt uitgekeerd door de Rijksdienst en door een andere instelling of indien een wettelijk pensioen wordt uitgekeerd door meerdere andere instellingen, met uitsluiting van de Administratie, handelt de Rijksdienst overeenkomstig de bepalingen van § 1, tweede en derde lid, en de instelling overeenkomstig de bepalingen van § 1, vierde en vijfde lid. ».
Artikel 10. In artikel 68quinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 december 1996 en gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, het koninklijk besluit van 20 juli 2000 en de wet van 9 juli 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, worden de woorden « het Rijksinstituut » vervangen door de woorden « de Rijksdienst »;
2° in paragraaf 3 worden het eerste en het tweede lid vervangen door een lid, luidende :
« De Rijksdienst is belast met de invordering van de vergoedingen bedoeld in §§ 1 en 2. »;
3° in paragraaf 4, worden de woorden « het Rijksinstituut » opgeheven en het woord « besluit » wordt vervangen door het woord « hoofdstuk »;
4° in paragraaf 6, worden de woorden « , het Rijksinstituut » opgeheven.
Afdeling 2. - Opheffing van het koninklijk besluit van 28 oktober 1994 tot uitvoering van artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen
Artikel 11. Het koninklijk besluit van 28 oktober 1994 tot uitvoering van artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 2004, wordt opgeheven.
Thieu Rutten
pensioendeskundige