#9 , 19 apr 2012 12:45
Het Hof van Beroep te Gent (12e k.) 27 mei 2009 besliste dat een handelaar-verkoper van een tweedehandswagen, verplicht is een garantietermijn van 2 jaar te geven (consumentenkoop). Deze termijn kan ingekort worden tot 1 jaar mits dit uitdrukkelijk in de overeenkomst gestipuleerd staat. Het beding 'verkocht in de staat waarin het zich bevindt' wordt overwegend door alle rechtspraak genegeerd.
Ook al is de persoon die de wagen aan jou verkocht een firma, en geen professionele autoverkoper, hij blijft een autohandelaar die onder de wet consumentenkoop valt.
Het arrest gaat er ook dieper op in dat bij aankoop van een defect goed, de koper zekere rechten op reparatie heeft.
Rechtspraak is openbaar, dus ik mag dit hieronder kopiëren. Als een moderator meent (ik zou het eerlijk gezegd niet weten) dat ik dit hier niet onder mag zetten, raad ik je aan (tegen betaling) een kopie van het arrest op te vragen bij het Hof van Beroep te Gent, je zal het interessant vinden.
I. Antecedenten
1. feitelijke voorgaanden
Oorzaak van onderhavig geschil is de aankoop
door appellant van een tweedehands
personenwagen Volvo S70 Diesel bij geïntimeerde
tegen de prijs van 5.900 euro. Deze
koop werd op 20/11/2006 gefactureerd met
op de factuur nr. 2006161 volgende vermelding:
“Het voertuig wordt verkocht zonder
garantie met keuring en in de staat waarin
het zich bevindt, gekend door de koper na
een testrit en uitgebreid onderzoek.” Deze
factuur werd “VOOR AKKOORD” en voor
“voldaan” ondertekend door de zaakvoerder
van geïntimeerde dhr. C.V.L. De factuur
werd niet mede “voor akkoord” ondertekend
door de koper. De kilometerteller stond op
224.400 km.
Blijkens een op 12/7/2007 door Touring in
het Frans opgesteld attest werd het voertuig
op 23/2/2007 omstreeks 21u54 getakeld te
Diksmuide, Essenweg 15A en overgebracht
naar de garage [...] te Ruiselede, d.i. de garage
van geïntimeerde. Het voertuig, waarvan
blijkens de vermelding van het chassisnummer
op het attest vaststaat dat het het door
appellant bij geïntimeerde aangekochte voertuig
betreft, was defect ingevolge een breuk
van de distributieriem en kon ter plaatse niet
gedepanneerd worden, vandaar de takeling.
Als bestuurster van het voertuig staat “K.O.”
vermeld doch dit is de samenwonende vriendin
van appellant (wat niet wordt betwist).
De wagen werd niet door geïntimeerde hersteld,
wel door een derde, nl. garage P.V.
(hierna kortweg “P.V.” genoemd). Volgens
een niet-gedateerde verklaring van deze laatste
werd de motor wegens het breken van de
distributieriem vervangen in april 2007 (zie
st. 4 bundel geïntimeerde). De herstelwerken
werden pas gefactureerd op 23/5/2007
door middel van twee facturen, nl. een factuur
nr. 2007/309 met betrekking tot de
vervanging van de kapotte motor door een
tweedehandse motor t.b.v. 1.210,00 euro en
een factuur nr. 2007/310 t.b.v. 838,75 euro
betreffende een aantal onderhoudswerken
(olie verversen, koelvloeistof, vullen airco en
afstellen pomp ed.) en de vervanging van de
distributieriem(en).
Na de panne op 23/2/2007 vonden er tussen
de partijen geen contacten plaats – althans
niet schriftelijk, maar volgens geïntimeerde
ook niet mondeling – totdat appellant met
een aangetekend schrijven van zijn raadsman
geïntimeerde op 28/3/2007 (d.i. méér
dan één maand na de panne) erop wees dat
de verkoopfactuur onwettig was en dat hij
verplicht was garantie te verlenen en hem in
volgende bewoordingen in gebreke stelde:
“Enkele dagen terug is het voertuig defect
geworden. De motor is volledig kapot zodat
de motor moet vervangen worden.
Het voertuig staat nu in de garage met een
kapotte motor.
U moet Uw verantwoordelijkheid opnemen
zodat U instaat voor het vervangen van de
kapotte motor door een nieuwe. Met huidig
schrijven stel ik U uitdrukkelijk in gebreke
om dat te doen.
Ik verwacht binnen de 5 dagen de bevestiging
dat U effectief het voertuig zult ophalen
in gezelschap van S.D. en dat U zult instaan
voor de vervanging van de motor.
Als ik vanwege U de toezegging niet bekom,
moet ik verdere maatregelen nemen zodat ik
dan in kortgeding zal dagvaarden teneinde
deskundig onderzoek te bekomen m.b.t. de
motoren de vervanging ervan.”
In een niet-vertrouwelijke brief dd. 31/3/2007
van zijn raadsman protesteerde geïntimeerde
de inhoud van de ingebrekestelling erop
wijzende dat er met de factuur niets mis was
en dat appellant perfect op de hoogte was
van de toestand van de wagen bij de aankoop
ervan. Hij voegde eraan toe:
“Wat er ook van zij, cliënte was ten zeerste
verwonderd over het feit dat zij onmiddellijk
een aangetekend schrijven mocht ontvangen,
zonder dat de heer S.D. haar vooraf had
gecontacteerd noch gemeld had dat er problemen
waren. Deze gang van zaken komt
onbegrijpelijk over.
De zaakvoerder van cliënte is evenwel bereid
om in het kader van een minnelijke oplossing
van het geschil het defect van het voertuig
na te zien.
Daar waar cliënt de volgende 10 dagen niet
bereikbaar is zal hij het nazicht pas na paasmaandag
kunnen uitvoeren.
Mag ik u vragen de naam en vestiging van de
garage op te geven waar het voertuig zich op
heden bevindt?”
Op 17/4/2007, d.i. twee weken later, beantwoordde
de raadsman van appellant voormelde
brief dd. 31/3/2007 als volgt:
“AUTOHANDEL C.V.L. kan contact opnemen
met S.D. Ik vroeg hem AUTOHANDEL
C.V.L. te contacteren.
De motor moest vervangen worden nu er
niet onmiddellijk is gereageerd. Ik ben trouwens
ook onmiddellijk tot dagvaarding overgegaan
omdat Uw cliënt niet bereikbaar
was.
In bijlage vindt u het ontwerp van dagvaarding
...”
De raadsman van geïntimeerde antwoordde
vrijwel onmiddellijk bij brief dd. 20/4/2007
o.m. als volgt:
“In mijn schrijven dd. 31/03 jl. maakte ik
uitdrukkelijk melding van het feit dat cliënt
de wagen wou nazien in het kader van een
minnelijke regeling. Dit nazicht kon gebeuren
na paasmaandag, met name vanaf 10
april na mededeling van de naam en vestiging
van de garage waar de wagen zich bevond.
Dit aanbod geldt tot op heden nog steeds.
Zelfs nu blijkt dat de motor reeds is vervangen.
Op heden zijn we reeds 20/04 dus 10 dagen
later. Cliënt kon de wagen reeds lang hebben
nagezien...”.
Op 20/6/2007 schrijft de raadsman van geïntimeerde
aan de raadsman van appellant:
“Naar aanleiding van het overmaken van de
gegevens van de garage waar de motor zich
bevindt, is cliënt onmiddellijk ter plaatse geweest.
Daar mocht hij vernemen dat de motor stuk
1649bis t/m 1649octies B.W., en inzonderheid
op artikel 1649quater en artikel
1649quinquies B.W.
Voorts argumenteerde hij in conclusies dat
de vermeldingen op de factuur hem als niethandelaar
niet tegenstelbaar waren en eenzijdig
nè de verkoop waren aangebracht
zonder door hem voor akkoord te zijn ondertekend,
alsook dat deze vermeldingen in
strijd waren met de artikelen 31, 32/12, 32/23
en 32/27 W.H.P.C. zodat geïntimeerde zich
hierop bij toepassing van artikel 33 W.H.P.C.
niet kon beroepen.
Geïntimeerde besloot tot de ongegrondheid
van de vordering erop wijzende dat hij nooit
in de mogelijkheid was gesteld de wagen na
te zien, dat het niet bewezen was wanneer de
motor werd vervangen, dat hijzelf te goeder
trouw was doch dat het defect aan de motor
het gevolg was van een gebrekkig onderhoud
door appellant. Subsidiair vroeg hij de schorsing
van de procedure tot de voorlegging van
de herstelfactuur (welke inmiddels voorligt).
De eerste rechter, na wering van de conclusie
door appellant neergelegd op 4/9/2007
en van diens stukken 9 tot 13 uit de debatten,
verklaarde zich bevoegd en wees de vordering
af als ontoelaatbaar op grond van de
overweging dat appellant geweigerd heeft
aan geïntimeerde een redelijke termijn te
gunnen om tot herstelling over te gaan,
zodat appellant bij toepassing van artikel
1649quinquies, § 3 B.W. niet gerechtigd is op
een passende prijsvermindering. De “al te
voortvarende houding van eiser in deze
zaak” leidde volgens de eerste rechter tot de
ontoelaatbaarheid van de vordering. Hij veroordeelde
appellant tot de gedingkosten en
verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad
conform artikel 1398 Ger.W.
2.2. Met zijn hoger beroep beoogt appellant
de vernietiging van het bestreden vonnis en
de toekenning van zijn oorspronkelijke vordering,
met veroordeling van geïntimeerde
tot de gedingkosten van de beide aanleggen,
dit alles bij “vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
niettegenstaande alle verhaal, zonder borgstelling
en met uitzondering van het vermogen
tot kantonnement”.
2.3. Geïntimeerde van haar kant besluit tot
de ongegrondheid van de vordering en de
verwijzing van appellant in de gedingkosten.
Ondergeschikt herneemt zij haar vordering
tot herleiding van het gevorderde bedrag,
ditmaal tot 2.047,00 euro, zijnde de werkelijke
herstelkosten.
II. Beoordeling
1. Beide partijen hebben hun middelen en
argumenten, zoals reeds uiteengezet in hun
besluiten voor de eerste rechter, in graad van
hoger beroep herhaald en verder uitgewerkt.
Deze zullen, in de mate deze dienend zijn,
hierna worden ontmoet.
2. Er wordt geen betekeningsexploot voorgelegd.
Aangezien de partijen evenmin
gewag maken van de betekening van het
bestreden vonnis, is het hoger beroep tijdig
ingesteld. Het is eveneens regelmatig naar
de vorm en ontvankelijk, nu noch door het
Hof (ambtshalve) noch door de partijen
middelen van onontvankelijkheid worden
ingeroepen.
3. In zoverre appellant nog aandringt het
“vonnis” (vermoedelijk wordt het uit te spreken
arrest bedoeld) uitvoerbaar bij voorraad
te verklaren, kan hierop niet worden ingegaan.
Krachtens artikel 1397 Ger.W. schorsen
verzet en hoger beroep tegen eindvonnissen
de uitvoerbaarbaarheid daarvan.
Tegen een tegensprekelijk arrest kan geen
verzet, noch hoger beroep worden aangetekend,
doch staat enkel nog een voorziening
in Cassatie open, die geen opschortende
werking heeft en de uitvoerbare kracht van
de beslissing die in laatste instantie is gewezen,
niet beperkt.
4. In zoverre geïntimeerde zich blijft beroepen
op de vermelding op de factuur dat het
voertuig werd verkocht “zonder garantie met
keuring en in de staat waarin het zich bevindt,
gekend door de koper na een testrit en
uitgebreid”, kan zij hierin niet gevolgd worden.
Het lijdt geen twijfel dat de Wet Consumentenkoop
van toepassing is op de koopverkoop
van de tweedehandse Volvo S70 Diesel
op 20/11/2006. Geïntimeerde betwist dit
overigens niet.
Dit heeft voor gevolg dat geïntimeerde overeenkomstig
artikel 1649quater § 1,1e en 3de
lid B.W., als verkoper in principe verplicht is
een garantietermijn te verlenen van twee
jaar vanaf de levering. Aangezien het een
tweedehandse wagen betreft, kunnen de
verkoper en de consument een kortere termijn
overeenkomen, zonder dat die termijn
korter dan één jaar mag zijn. De partijen zijn
geen kortere termijn overeen gekomen. Blijkens
de factuur werd er verkocht zonder garantie.
Welnu, contractuele bedingen of afspraken
overeengekomen vooraleer het gebrek
aan overeenstemming aan de verkoper
door de consument ter kennis is gebracht,
en waardoor, rechtstreeks of onrechtstreeks,
de rechten van de consument beperkt of
uitgesloten worden, zijn bij toepassing van
artikel 1649octies B.W. nietig. Aangezien de
Wet Consumentenkoop van dwingend recht
is, betreft het een relatieve nietigheid die
énkel door de beschermde partij i.c. de consument
kan ingeroepen worden. Waar appellant
zich uitdrukkelijk op artikel 1649octies
B.W. beroept, kan voormeld garantiebeding,
dat iedere garantie uitsluit en bijgevolg
de rechten van appellant als consument in
ernstige mate beperkt, géén rechtsgevolgen
sorteren. Geïntimeerde blijft zodoende als
verkoper garantieplichtig in de zin van artikel
1649quater, 1, 1ste en 3de lid B.W. voor
elk gebrek aan overeenstemming dat bestond
bij de levering van de wagen en dat
zich manifesteerde binnen een termijn van
twee jaar, minstens één jaar, vanaf de levering.
Waar niet betwist wordt dat de wagen
defect geraakte binnen de zes maanden na
de aankoop en de levering ervan, blijft de
garantieplicht van de verkoper principieel
overeind.
In zoverre appellant zich nog beroept op de
niet-tegenstelbaarheid van de vermelding op
de factuur en op de strijdigheid ervan met de
artikelen 31 en 32 W.H.P.C, is dit, gelet op
het voorgaande, niet (meer) terzake dienend.
In graad van hoger beroep herneemt appellant
deze argumentatie trouwens niet meer
uitdrukkelijk.
5. Opdat de verkoper als garantieplichtige
kan aangesproken worden, is het bewijs van
een gebrek aan overeenstemming vereist.
De bewijslast hiervan rust op appellant als
eisende partij.
In de Wet Consumentenkoop wordt voor de
toepassing van artikel 1604, eerste lid, B.W.
een afzonderlijke regeling opgelegd in artikel
1649ter B.W., in die zin dat er vier cumulatieve
overeenstemmingscriteria worden opgelegd
waaraan de aangekochte zaak moet
voldoen om in overeenstemming met de
overeenkomst te zijn. Het niet voldoen aan
één van de vier criteria is voldoende om tot
een gebrek aan overeenstemming te besluiten.
Een van deze criteria, voorzien in artikel
1649ter § 1 , 3 ° B.W. is de geschiktheid van
het aangekochte goed voor het gebruik waartoe
goederen van dezelfde soort gewoonlijk
dienen (artikel I649ter, §1,3° B.W.). Dit is een
objectief criterium dat grotendeels overeenstemt
met het criterium van het functionele
gebreksbegrip van artikel 1641 B.W. (zie
STIJNS, S. en STUYCK, J., Het nieuwe kooprecht,
De wet van 1 september 2004 betreffende
de bescherming van de consumenten
bij verkoop van consumptiegoederen, Intersentia
2005, nr. 11 en 14 p.37 en 40).
Welnu, terzake kan het gebrek aan overeenstemming
van de aangekochte wagen moeilijk
betwist worden: een tweedehands wagen,
waarvan de motor stuk loopt door een gebroken
distributieriem amper vier maanden na
de aankoop (zie hieromtrent verder), daar
waar vaststaat en ook niet betwist wordt dat
er pas 60.000 km voordien een nieuwe distributieriem
werd aangebracht en deze een
normale looptijd van 120.000 km heeft, is
niet geschikt voor het normaal gebruik dat
men van een tweedehands wagen mag verwachten
en vertoont bijgevolg een gebrek
aan overeenstemming in de zin van artikel
1649quater § 1, eerste lid, B.W.
Waar dit gebrek zich manifesteerde binnen
de 6 maanden na de levering, wordt het gebrek
overeenkomstig artikel 1649quater § 4
B.W. vermoed te hebben bestaan op het tijdstip
van de levering. Als – professionele –
verkoper is geïntimeerde dus in principe
aansprakelijk voor het gebrek, temeer hij
niet aantoont dat dit gebrek onnaspeurbaar
was.
Dat de kapotte motor en de breuk van de
distributïeriem het gevolg zijn van een gebrek
aan onderhoud door appellant, wordt
door geïntimeerde niet aangetoond. Ten
tijde van de aankoop van de wagen was de
riem nog maar 60.000 km voordien vervangen.
Rekening houdende met de normale levensduur
van een distributieriem (120.000 km,
wat niet betwist wordt) kon appellant probleemloos
nog 60.000 km met de wagen
rijden vooraleer de riem te vervangen. Op
het ogenblik van de herstelwerken bedroeg
de kilometerstand van het voertuig 241.787
km (zie factuur nr. 2007/310 dd. 23/5/2007).
Dit betekent dat appellant sedert de aankoop
op 20/11/2006 ongeveer 17.387 km met de
wagen had gereden, hetgeen nog veraf is van
de 60.000 km die hij mocht verwachten nog
te kunnen rijden. Dat appellant, blijkens de
verklaring van P.V. (st. 4 bundel geïntimeerde),
op 9/2/2007 een afspraak om de riem te
vervangen had afgebeld, kan hem dan ook
niet verweten worden, temeer de reden hiervan
juist gelegen was in het feit dat volgens
het onderhoudsboekje een distributieriem
pas na 120.000 km moet vervangen worden.
Dat ook geïntimeerde ervan overtuigd was
dat de distributieriem gebrekkig was, blijkt
– minstens impliciet – uit de volgende passage
uit de brief van zijn raadsman dd.
20/6/2007 aan de raadsman van appellant:
“Het is dan ook duidelijk dat de schade niet
te wijten is aan cliënt doch aan de producent
van de riem. Immers de riem was pas een
60.000 km geplaatst terwijl de vervangtermijn
normaal voorzien is rond 120.000
km.”
6. Indien een gebrek aan overeenstemming
van het aangekochte goed vaststaat, beschikt
de consument over diverse sanctiemogelijkheden
die worden opgesomd in artikel
1649quinquies B.W. De consument heeft
dienaangaande een keuzerecht op hetzij de
herstelling of de vervanging, hetzij op een
prijsvermindering en ontbinding van de
overeenkomst.
6.1. Appellant kan vooreerst niet bijgetreden
worden in zijn argumentatie dat vermits gekozen
werd voor een passende vermindering
van de prijs, het geen enkele rol speelt of de
motor kon nagezien worden of niet.
Het keuzerecht van de consument is niet
willekeurig, doch is onderhevig aan de hiërarchie
tussen de sancties: zo zijn de sancties
van de prijsvermindering en de ontbinding,
die als een herstel bij wijze van equivalent
worden aangezien, subsidiair aan de
kosteloze herstelling of de kosteloze vervanging,
die als herstel in natura worden aangemerkt
en dienvolgens voorrang genieten.
Hierbij dient opgemerkt dat met herstelling
ook wordt gelijkgesteld de vervanging van
een onderdeel van de aangekochte zaak.
Artikel 1649quinquies § 1, eerste lid, B.W.
bepaalt in dit verband dat de consument,
naast desgevallend schadevergoeding, het
recht heeft van de verkoper die aansprakelijk
is voor een gebrek aan overeenstemming,
hetzij de herstelling of de vervanging van het
goed onder de voorwaarden bedoeld in § 2,
hetzij een passende vermindering van de
prijs of de ontbinding van de overeenkomst,
overeenkomstig de voorwaarden bepaald in §
3, te eisen.
Artikel 1649quinquies § 2 B.W. bepaalt:
“In eerste instantie heeft de consument het
recht om van de verkoper het kosteloze herstel
of de kosteloze vervanging van het goed
te verlangen, behalve als dat onmogelijk of
buiten verhouding zou zijn. Elke herstelling
of vervanging, moet rekening houdend met
de aard van het goed en het door de consument
beoogd gebruik, binnen een redelijke
termijn en zonder ernstige overlast voorde
consument verricht worden.”
De consument heeft zodoende het recht om
van de verkoper een passende prijsvermindering
(of de ontbinding van de overeenkomst)
te eisen indien hij geen aanspraak
kan maken op de kosteloze herstelling of de
vervanging ervan, of indien de verkoper niet
binnen een redelijke termijn of zonder ernstige
overlast voor de consument is overgegaan
tot herstelling of vervanging van het
goed, of m.a.w. bij niet-nakoming van de
verplichting in hoofde van de verkoper voorzien
in artikel 1649quinquies §2 B.W. Wanneer
de verkoper niet of laattijdig reageert op
het verzoek van de consument tot kosteloze
herstelling of vervanging van het goed of
wanneer de verkoper wel reageert doch een
onredelijk of een met ernstige overlast voor
de consument gepaard gaand voorstel overmaakt,
zal de consument kunnen opteren
voor een passende prijsvermindering (of een
ontbinding van de overeenkomst) als genoegdoening
(zie STIJNS, S. en STUYCK, J.,
op. cit. nr. 21 p. 61; VAN COUTER Y., e.a. De
Consumentenkoop, C.A.B.G. 2005/3, nr. 77
p. 45).
6.2. Opdat appellant gerechtigd zou zijn op
een passende prijsvermindering dient hij
aan te tonen dat geïntimeerde laattijdig heeft
gereageerd op zijn vraag om tot vervanging
van de motor over te gaan of een voor hem
dermate onredelijk voorstel heeft gedaan dat
hij dit niet kon aanvaarden.
Uit de weergave van de briefwisseling tussen
de (raadslieden van de) partijen blijkt dat appellant
op 28/3/2007 bij geïntimeerde heeft
aangedrongen op de vervanging van de
motor en dat geïntimeerde op 31/3/2007
antwoordde bereid te zijn om in het kader
van een minnelijke oplossing van het geschil
het defect van het voertuig na te zien, er
evenwel aan toevoegende dat dit pas na
“paasmaandag” kon gebeuren, aangezien hij
gedurende 10 dagen niet bereikbaar was.
Uiteindelijk kon geïntimeerde de motor pas
op 30/5/2007 bezichtigen, zijnde op een
ogenblik waarop de motor reeds lang voordien
vervangen was geworden (factuur
23/5/2007).
De versies van de partijen omtrent de feiten
lopen uiteen: appellant houdt staande dat
geïntimeerde reeds in het bezit van de defecte
wagen was op 23/2/2007, d.i. de datum
waarop de wagen door Touring naar de garage
van geïntimeerde werd getakeld, doch
dat hij (appellant) de wagen diende terug te
halen omdat geïntimeerde geen herstellingen
uitvoerde en hem noodgedwongen naar
garage P.V. heeft moeten overbrengen die de
motor en de distributieriem wel heeft vervangen.
De wagen kon, aldus appellant, niet
langer bij geïntimeerde blijven, aangezien
de herstelling dringend was. Geïntimeerde
daarentegen stelt formeel pas voor het eerst
van het defect van de wagen kennis te hebben
gekregen door de ontvangst van het
aangetekend schrijven van 28/3/2007. Zij
betwist dat de wagen op 23/2/2007 door de
takeldienst van Touring in haar garage zou
zijn ondergebracht geweest; in ieder geval
heeft zij daar geen weet van aangezien de
garage om redenen van verlof van de zaakvoerder,
dicht was en het hekken gesloten
was. Als de wagen door Touring op
23/2/2007 ‘s avonds aldaar werd achtergelaten,
dan moet deze op straat zijn achtergebleven,
waarvan geïntimeerde dan in ieder
geval geen kennis had noch kon hebben
aangezien de zaakvoerder die dag op verlof
was vertrokken. Nadien moet de wagen door
appellant zijn teruggehaald en gebracht naar
de garage P.V.
De voorliggende overtuigingstukken bevestigen
in ieder geval niet de versie van appellant
en zijn hiermee zelfs in tegenstrijd.
Zo zou blijkens het attest van Touring de
motor defect zijn geweest door een breuk
van de distributieriem op 23/2/2007 en zou
de wagen die dag om 21.54 u naar de garage
van geïntimeerde zijn getakeld. Dit staat in
schril contrast met de mededeling door appellant
in de aangetekende brief van
28/3/2007 dat de wagen “Enkele dagen
terug” defect was geworden. Volgens het attest
van Touring geraakte de wagen immers
op 23/2/2007 defect, d.i. zowat één maand
vroeger dan in de ingebrekestelling van
28/3/2007 door (de raadsman van) appellant
wordt beweerd.
Een aanvaardbare uitleg wordt hiervoor niet
verstrekt, evenmin als voor het feit dat in
deze brief van 28/3/2007 niet eens melding
wordt gemaakt van de takeling door Touring
op 23/2/2007 naar de garage van geïntimeerde.
Het klinkt toch weinig aanneembaar
dat, indien de wagen effectief op
23/2/2007 in de garage van geïntimeerde
zou zijn ondergebracht geweest, minstens
binnen de omheining ervan, en aldaar een
tijdlang nutteloos zou hebben gestaan, dit
niet minstens in de aangetekende ingebrekestelling
van 28/3/2007 zou zijn vermeld
geweest. Integendeel, er wordt hierover niets
gezegd dan enkel dat de wagen “enkele
dagen terug” defect was geraakt.
Het is al evenzeer merkwaardig dat, als het
voertuig met het oog op herstel bij geïntimeerde
was gestationeerd en het herstel zo
dringend was, zoals appellant wil doen geloven,
hij met geïntimeerde geen contact heeft
opgenomen noch haar onmiddellijk in gebreke
heeft gesteld wanneer hij vaststelde
dat het voertuig niet hersteld werd, doch
daarentegen pas weken later overging tot
een ingebrekestelling. Daarenboven wachtte
hij tot in april 2007 om het voertuig te laten
herstellen.
De versie van geïntimeerde dat het voertuig
op 23/2/2007 door Touring mogelijks in de
buurt van de garage werd achtergelaten,
klinkt wel aannemelijk. Omstreeks 22 uur
was de garage gesloten en was de zaakvoerder
zelfs op reis vertrokken; geïntimeerde
legt ter staving een reisbevestiging voor
waaruit blijkt dat haar zaakvoerder C.V.L. op
15/2/2007 een vliegreis naar Alicante (Span
je) had geboekt vanaf 23/2/2007 tot
2/3/2007.
Het attest van Touring geeft bovendien niet
aan of het personeelslid van Touring, dat de
takeling had uitgevoerd, met iemand van de
garage van geïntimeerde gesproken heeft.
Het attest duidt evenmin aan waar het voertuig
exact werd achtergelaten: nl. in of buiten
de (omheining van de) garage van geïntimeerde.
Appellant geeft evenmin een aanvaardbare
uitleg waarom hij, wetende dat geïntimeerde
pas na paasmaandag opnieuw bereikbaar
zou zijn, niet heeft gewacht vooraleer
het voertuig door een derde te laten
herstellen. Het feit dat geïntimeerde bereid
was tot een nazicht van de wagen,
evenwel niet na 5 dagen zoals door appellant
werd geëist, maar na 10 dagen, kan
bezwaarlijk onredelijk genoemd worden.
Dit klemt des te meer geïntimeerde pas op
30/5/2007 in kennis werd gesteld van de
plaats waar het voertuig zich bevond en op
dat ogenblik de motor reeds geruime tijd
was vervangen.
Waar appellant geen enkele reden opgeeft
waarom de herstelling zo dringend moest
gebeuren, wacht tot 28/3/2007 om geïntimeerde
in gebreke te stellen, daar waar het
voertuig reeds sedert 23/2/2007 defect was,
om nadien het voorstel van geïntimeerde om
het voertuig na te zien, naast zich neer te
leggen en de wagen door een derde te laten
herstellen, heeft hij geïntimeerde niet de
mogelijkheid gegeven om het voertuig binnen
een redelijke termijn kosteloos te herstellen.
Uit de feitelijkheden en de inhoud
van de tussen partijen gevoerde briefwisseling
blijkt dat geïntimeerde zelfs nooit een
redelijke kans heeft gehad om het voertuig
na te zien, laat staan om dit kosteloos te herstellen.
Op het ogenblik dat hij het nazicht
kon doen, was de motor en de distributieriem
reeds vervangen.
Aldus dient besloten dat appellant de onmogelijkheid
om tot kosteloos herstel over te
gaan, geenszins bewijst. Door de verkoper
niet de kans te hebben geboden om het voertuig
binnen een redelijke termijn na te zien
en te herstellen, kan hij thans bezwaarlijk
voorhouden dat de verkoper niet binnen een
redelijke termijn de wagen kosteloos heeft
hersteld. Dit klemt des te meer in hoofde van
geïntimeerde geen bedrog aangetoond
wordt.
In de gegeven omstandigheden is appellant
zodoende niet gerechtigd op een passende
prijsvermindering als genoegdoening noch
op enige schadevergoeding in de zin van artikel
1649quinquies § 1 B.W.
De eerste rechter wordt bijgetreden waar hij
overweegt dat appellant al te voortvarend is
geweest. De “korte termijn” van artikel
1648 B.W., die volgens appellant de drijfveer
van zijn vlug optreden in rechte is geweest,
is te dezen niet van toepassing.
Aangezien het gebrek aan overeenstemming
zich voordeed binnen de wettelijke
garantietermijn, waren de artikelen 1641
e.v. niet eens toepasselijk. Dit had pas gekund
indien het gebrek zich nè de garantietermijn
had gemanifesteerd.
7. Gelet op alle voorgaande overwegingen
komt het hoger beroep bijgevolg ongegrond
voor en dringt zich de bevestiging van het
bestreden vonnis op, met dien verstande
evenwel dat de oorspronkelijke vordering
wel ontvankelijk moet worden verklaard,
doch als ongegrond moet worden afgewezen.
Appellant is immers rechtsbekwaam en
beschikt over het vereiste belang en de vereiste
hoedanigheid om zijn vordering te stellen.
is wegens het breken van de riem.
Het is dan ook duidelijk dat de schade niet te
wijten is aan cliënt doch aan de producent
van de riem. Immers de riem was pas een
60.000 km geplaatst terwijl de vervangtermijn
normaal voorzien is rond 120.000
km.
Dit zal tevens blijken uit het onderhoudsboekje.”
In zijn besluiten stelt geïntimeerde pas op
30/5/2007 in kennis te zijn gesteld geweest
van de plaats waar het voertuig ondergebracht
was, nl. de garage P.V.
Aangezien geen minnelijke regeling kon
worden bewerkstelligd, werd de procedure
die inmiddels aanhangig was gemaakt bij
dagvaardingsexploot dd. 25/4/2007, verder
gezet.
2. procedurele voorgaanden
2.1. In het inleidende dagvaardingsexploot
dd. 25/4/2007 vorderde appellant:
- te zeggen voor recht dat geïntimeerde zich
niet kan beroepen op het beding van de factuur
dat het voertuig wordt verkocht zonder
garantie en in de staat waarin het zich bevindt
gekend door de koper na een testrit en
uitgebreid onderzoek maar met keuring,
- te zeggen voor recht dat appellant gerechtigd
is op een passende prijsvermindering
en schadevergoeding en het bedrag van dit
alles te bepalen op 3.500 euro,
- geïntimeerde te veroordelen tot betaling
aan appellant van het bedrag van 3.500 euro
in hoofdsom, meer de gerechtelijke intresten
en alle gedingkosten,
dit alles bij vonnis uitvoerbaar te verklaren
bij voorraad, niettegenstaande alle verhaal,
zonder borgstelling en met uitsluiting van
het vermogen tot kantonnement.
Appellant baseerde zich hierbij op de wet
van 1 september 2004 betreffende de bescherming
van de consumenten bij verkoop
van consumptiegoederen (kortweg “Wet
Consumentenkoop’), zoals ingeschreven in
het burgerlijk wetboek onder de artikelen