Situatie: een tweerichtingsstraat in een bebouwde kom waar aan 1 kant van de weg altijd auto's geparkeerd staan. Voertuig 1 komt van punt A en rijdt naar punt B, op de rechte straat. Aan de zijde van voertuig 1 staan geen geparkeerde wagens. Voertuig 2 komt uit de tegenovergestelde richting en moet zich over het midden van de baan begeven om zo de geparkeerde wagens te kunnen passeren. Bij zo'n manoeuvre moet voertuig 2 voorrang verlenen aan voertuig 1, vooral omdat de ruimte voor de twee voertuigen om elkaar te passeren te smal is omwille van een hele rij geparkeerde auto's.
Voertuig 2 ziet voertuig 1 al van verre afstand aankomen (voertuig 2 is een bewoner van de straat en dus zeer bekend met de situatie). Voertuig 2 begint aan zijn manoeuvre om tussen 2 geparkeerde wagens in te voegen om zo de voorrang aan voertuig 1 te verlenen, maar tijdens de uitvoering van dit manoeuvre besluit voertuig 2 plots om toch door te rijden. Voertuig 2 ramt voertuig 1 over de volledige lengte van de wagen.
Voertuig 1 zag dit allemaal gebeuren en begaf zich nog zo ver mogelijk naar de zijkant van de baan om een aanrijding te vermijden, maar werd hierbij gehinderd door 2 grote houten palen die gebetoneerd staan in de stoep van de straat, vlak naast de berm van de weg.
De bestuurder van voertuig 1 had nog nooit een aanrijdingsformulier ingevuld en wist niet dat men dit gezamelijk kon doen. Deze bestuurder vulde dus apart een aanrijdingsformulier in en gaf dit door aan de verzekering. Op dit formulier tekende de bestuurder een losse schets van de situatie, met inbegrip van het begonnen maar plots veranderde manoeuvre van voertuig 2. Bij punt 14 werd de gebeurtenis ook zo nogmaals woordelijk uitgelegd.
De verzekering van voertuig 2 stelt een 50/50-regeling voor. Maar de bestuurder van voertuig 1 gaat hier niet mee akkoord omwille van de voorrangsregels. De verzekering legt echter uit dat de voorrangsregels ondergeschikt zijn aan "het midden van de weg". Geen enkele wettekst of wegcode beschrijft echter de nodige ruimte om voertuigen probleemloos te laten passeren. Bij "het midden van de weg" wordt in deze situatie de breedte van voertuig 1 + de breedte van voertuig 2 + de breedte van een geparkeerde wagen afgetrokken van de totale breedte van de straat. Hoeveel ruimte krijgt een wagen om in zo'n situatie te kunnen passeren? Bestaat er een regel rond 'veilig' kunnen passeren? Hoe zit het met theorie en praktijk hierrond en werden hierover al vonnissen uitgesproken? Zegt de rechtspraak hierover iets?
Want voertuig 1 begin geen enkele fout maar wordt wel zwaar gestraft volgens die 50/50-regel: recht op maar de helft van de schade + een zware verhoging van zijn BA, en dus ook zijn verzekeringsbijdrage.