Pagina 1 van 1

EVRM en tegemoetkomingen gehandicapten

Geplaatst: 05 sep 2011 17:45
door ecvcaute
De wet op de Tegemoetkoming aan Gehandicapten hanteert nogal verschillende criteria tav. de gehandicapte die samenwoont met een andere persoon. Daarbij spelen o.a. de criteria verwantschap en inkomen een rol. Ik woon samen met mijn moeder. Om die reden is allen mijn inkomen bepalend voor het recht op tegemoetkomingen. Aangezien dit hoger is dan 5600 euro per jaar behoor ik tot categorie A en heb ik geen recht op Tegemoetkomingen. Mijn moeder geniet een weduwenpensioen dat niet hoger is dan de inkomensgrenzen die de wet van 27 februari 1987 op de Tegemoetkomingen aan Gehandicapten hanteert. Als de regeling van de huishoudens zoals van toepassing op de 'huishoudens' (= samenwonen met niet-verwanten) ook voor mijn situatie zou gelden, zou ik wel recht op Tegemoetkomingen hebben.

Ik heb die regeling bij de Arbeidsrechtbank aangevochten wegens vermeende schending van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. De rechtbank gaf me ongelijk omdat de plicht tot mantelzorg een pertinent criterium is dat dat onderscheid in behandeling kan verantwoorden.

Toch bestaat er tussen gehuwden en wettelijk samenwonenden een gelijkaardige plicht tot hulp en bijstand wettelijk vastgelegd in het B.W. Bovendien lijkt het middel om de bloed- of aanverwant tot mantelzorg aan te zetten aan dat doel voorbij te schieten. De controle op het vermogen van de partner in het huishouden bestaat niet bij de verwanten. De plicht tot mantelzorg blijft in hoofde van de verwant maw. een louter morele verplichting. De wetgever wil de verwant tot mantelzorg aanzetten door de steun die de Wet op de Tegemoetkomingen om de weinig benijdbare situatie van de gehandicapte te milderen aan deze laatste te ontzeggen (of slechts onder aanzienlijk zwaardere voorwaarden toe te kennen). Het lijkt erop dat persoon A (de gehandicapte) getroffen wordt om persoon B (de verwant) tot handelen te bewegen. Is dit pertinent, i.e. adequaat om het met het onderscheid in behandeling beoogde doel (de mantelzorg) te bereiken?

Ik wil de regeling nu opnieuw aanvechten dit keer ogv. vermeende strijdigheid met art. 8 (eerbied voor het gezin) en art. 14 (geen niet-verantwoorde onderscheiden behandeling ogv. o.a. vermogen) van het EVRM. Kan ik dat doen voor de Arbeidsrechtbank? Zijn de criteria die tav. discriminatie gehanteerd worden verschillend voor de Grondwet en het EVRM?

Re: EVRM en tegemoetkomingen gehandicapten

Geplaatst: 07 sep 2011 08:45
door j.demoor
“Art.28.Iedere beslissing gaat in kracht van gewijsde zodra zij niet meer voor verzet of hoger beroep vatbaar is...”(Gerechtelijk Wetboek=Ger.W.).

“Art.1048.De termijn om verzet aan te tekenen is één maand te rekenen vanaf de betekening van het vonnis...Art.1051.De termijn om hoger beroep aan te tekenen is één maand, te rekenen vanaf de betekening van het vonnis of de kennisgeving ervan overeenkomstig artikel 792,tweede en derde lid...”(Ger.W.).

“Art.792...(al.2).In afwijking van het vorige lid ,voor de zaken opgesomd in art.704,§2...brengt de griffier binnen de acht dagen bij gerechtsbrief het vonnis ter kennis van de partijen...Art.704...§2.In de in de artikelen...582,1°...opgesomde zaken worden de vorderingen ingeleid bij een verzoekschrift...Art.582 De arbeidsrechtbank neemt kennis : 1°van de geschillen over de rechten ten aanzien van tegemoetkomingen aan personen met een handicap...“(Ger.W.).

‘De rechtbank gaf me ongelijk omdat de plicht tot mantelzorg een pertinent criterium is dat dat onderscheid in behandeling kan verantwoorden’

Ik ga ervan uit dat de termijn om hoger beroep aan te tekenen reeds verstreken is. Evenmin kan u een nieuw geding starten bij dezelfde rechter over een zaak die in kracht van gewijsde is gegaan , ook al zou u nieuwe rechtsmiddelen aanwenden.

Re: EVRM en tegemoetkomingen gehandicapten

Geplaatst: 07 sep 2011 15:49
door ecvcaute
Mijn vraag was onduidelijk in die zin dat een beroep op het EVRM een voorlopige denkpiste blijft op grond waarvan ik pas NA een NIEUWE AANVRAAG tot Tegemoetkomingen een NIEUWE PROCEDURE voor de Arbeidsrechtbank wil beginnen. Het vonnis waarvan sprake dateert van 13 januari en is verleden tijd. Ik zou het enkel gebruiken als rechtsfeit in mijn verzoekschrift in een eventueel NIEUW beroep naar aanleiding van weer een negatieve beslissing van de FOD op een nieuwe aanvraag tot Tegemoetkomingen.

Het gaat er dus om of ik nieuwe weigering op Tegemoetkomingen op dezelfde grond - art. 7, $3 van de wet op de Tegemoetkomingen dat samenwonende verwanten uitsluit van de (voor mij gunstigere regeling) zoals ze geldt tav. de huishoudens - opnieuw als vermeende discriminatie kan aanvechten maar OP GROND VAN EEN ANDERE NORM (in casu het EVRM en niet de Grondwet). Tegelijk is me niet duidelijk of een verwijzing naar het vonnis van 13 januari voor de rechtbank die dat eigenste vonnis geveld heeft kan resp. relevant is. Het gaat me er alleen over dat er met het vonnis een uitspraak gedaan is over het criterium dat pertinent is voor het verschil in behandeling tussen samenwonende verwanten en huishoudens. In hoeverre is de rechtbank gebonden door een eerdere uitspraak/interpretatie die ze zelf gedaan heeft?

Re: EVRM en tegemoetkomingen gehandicapten

Geplaatst: 07 sep 2011 19:55
door Franciscus
En hebt u andere argumenten ten gronde?

Anders tergend en roekeloos geding ?

Re: EVRM en tegemoetkomingen gehandicapten

Geplaatst: 07 sep 2011 23:24
door ecvcaute
Waarom tergend en roekeloos geding? Na een nieuwe aanvraag bij de FOD gaat het toch om beroep tegen een andere beslissing van de FOD.

En mag ik een vermeende discriminatie niet op een andere grond proberen aanvechten ?

Mijn inspiratie voor het EVRM komt overigens uit de Antidiscrilinatiewet. Die stelt in art. 10 (of 11) dat een onderscheid bij wet nooit een discriminatie vormt in de zin van de Antidiscriminatiewet. In het tweede lid stelt de wet dat een regeling bij wet evenwel niet uitsluit dat er een conflict kan zijn met hogere/internationale normen. Dat de Arbeidsrechtbank eerder besloot dat art. 7,$3 niet strijdig was met de Grondwet omdat ik me toen op het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel beriep, wil toch niet zeggen dat het geviseerde artikel hierdoor ipso facto ook conform is met een internationale norm die voorgaat op de Belgische Grondwet en directe werking heeft.