De pacht wordt overgedragen aan de eerste zoon en deze zet de pacht jaren verder.
Eén keer komt de tweede zoon bij de verpachter om de pacht in de hand te betalen. Blijkbaar was de eerste zoon niet in de mogelijkheid om tot daar te komen. De verpachter weigert echter om pachtgelden van de tweede zoon in ontvangst te nemen en vraagt dat de eerste zoon (de pachter) het bedrag overschrijft.
Daarna schrijft de tweede zoon het bedrag van zijn eigen rekening over naar de verpachter. Deze stort het geld onmiddellijk terug.
Hierop schrijft de tweede zoon de pachtgelden opnieuw van zijn rekening over, maar dit keer met de vermelding 'pachtgelden [jaartal] voor [naam eerste zoon]'.
Deze situatie vindt gedurende jaren plaats. Bij verhoging van de pachtprijzen wordt deze aangetekend aan de eerste zoon verstuurd, vervolgens wordt de verhoogde pacht betaald vanaf de rekening van de tweede zoon, maar met vermelding dat het gaat om een pachtbetaling van zijn broer.
Zonder de verpachter te verwittigen zette de -intussen bejaarde- eerste zoon zijn BTW-activiteiten stop, maar blijft wel de pachtprijzen op de gebruikelijke manier -via zijn broer om- betalen. De gronden werden steeds bewerkt en telkens werden er seizoensgewassen geteeld.
Wanneer de verpachter overlijdt, besluiten de erfgenamen om de onverdeelde eigendom te verkopen.
De notaris die de verkoopakte moet opmaken krijgt plots een A.S. van het neefje van de pachter (zoon van de tweede zoon). Ook deze persoon heeft een BTW-nummer actief in de landbouw.
Hoewel er nooit een pachtoverdracht is geweest, beweert hij in zijn schrijven pachter/gebruiker van de gronden te zijn en eist dat zijn pachtrechten gerespecteerd worden.
- Ik dacht dat bij verkoop de verpachter ten alle tijden de pacht kon opzeggen als de pachter niet meer beroepsmatig actief is. In dit geval werd de pacht door geen van beide partijen al opgezegd. Is de pachtwet nog van toepassing tussen de eigenaars en de eerste zoon?
- Welke pacht- of gebruiksrechten zou de zoon van deze tweede zoon kunnen opeisen?
- Het gevaar bestaat dat door deze bewering de verkoop afspringt of dat er verkocht dient te worden aan een mindere prijs. Kunnen pachter en/of zoon van de tweede zoon aansprakelijk gesteld worden voor deze minwaarde?