Een persoon wordt onteigend van zijn gezinswoning op grond van de wet van 26 juli 1962.
De vrederechter kent hem een voorlopige onteigeningsvergoeding toe van 260.000 euro.
De onteigenaar vraagt de herziening van dit bedrag aan maar laat het onteigende huis afbreken voor de rechtbank van eerste aanleg een nieuw deskundigenonderzoek kan bevelen.
Het hof van beroep vermindert de onteigeningsvergoeding met meer dan 25 %.
Is dat in overeenstemming met de Grondwet en het EVRM ?
Mag een onteigeningsvergoeding verminderd worden door een rechter die niet de kans gehad heeft het onteigende goed te laten schatten en onderzoeken door een eigen deskundige ?