Uit het Gerechtelijk Wetboek:
Art. 629. Alleen de rechter van de plaats waar het goed gelegen is, heeft bevoegdheid om van de vordering kennis te nemen, wanneer het betreft :
1° (Vorderingen aangaande zakelijke rechten op onroerende goederen en vorderingen aangaande aangelegenheden opgesomd in artikel 591, 1°, 2°, (2°bis,) 3°, 4°, 5°, 6°, 9°, 10°, 11°, 12°, 13°, 14° en 18° (en 20°) met uitzondering van vorderingen inzake pacht.) <W> <DWG> <W>
(NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap werd de tekst van artikel 629, 1°,L1, bij DVR van 24-01-1984, art. 19 door de volgende tekst vervangen :
"1° Vorderingen aangaande zakelijke rechten op onroerende goederen en vorderingen aangaande aangelegenheden opgesomd in artikel 591, 1° ... met ...")
Indien het onroerend goed waarop de vordering betrekking heeft, in verschillende gerechtelijke kantons of arrondissementen gelegen is, kan de vordering worden gebracht voor de rechter van de plaats waar een gedeelte van het onroerend goed gelegen is;
Art. 591. Ongeacht het bedrag van de vordering, neemt de vrederechter kennis:
1° van geschillen betreffende de verhuring van onroerende goederen en van de samenhangende vorderingen die ontstaan uit de verhuring van een handelszaak; van vorderingen tot betaling van vergoedingen voor bewoning van en tot uitzetting uit plaatsen zonder recht betrokken, onverschillig of die vorderingen al dan niet volgen uit een overeenkomst; van alle geschillen betreffende de uitoefening van het recht van voorkoop ten gunste van de huurders van landeigendommen;
2° van geschillen inzake gebruik, genot, onderhoud, behoud of beheer van het gemeenschappelijk goed in geval van medeeigendom;
(2°bis van de vorderingen ingesteld op grond van de artikelen 577-9, §§ 2, 3, 4, 6 of 7, 577-10, § 4, en 577-12, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek.) <W>
3° van geschillen inzake erfdienstbaarheden en inzake de verplichtingen die de wet aan de eigenaars van aan elkaar grenzende erven oplegt;
4° van geschillen betreffende rechten van overgang;
5° van bezitsvorderingen;
6° van geschillen betreffende de vaststelling van de verplichtingen tot bevloeiing en drooglegging, de vaststelling van de loop der waterleiding en haar afmetingen en vorm, de bouw van de kunstwerken op te richten voor de waterwinning, het onderhoud van die werken, de veranderingen aan reeds bestaande werken, en de vergoedingen verschuldigd aan de eigenaar hetzij van het doorlopen erf, hetzij van het erf waar het water zal lopen, hetzij van datgene waarop de kunstwerken zullen worden opgericht;
(...)
9° van alle geschillen betreffende militaire opvorderingen zowel wat het recht op de vergoeding als wat het bedrag ervan betreft;
10° van geschillen betreffende het herstel van mijnschade, bepaald in de gecoordineerde wetten van 15 september 1919 op de mijnen, groeven en graverijen en van de geschillen betreffende het herstel van de schade veroorzaakt door de opsporing of de exploitatie van de bedding bedoeld bij het koninklijk besluit van 28 november 1939 betreffende de opsporing en de exploitatie van bitumineuze gesteenten, petroleum en brandbare gassen;
11° van geschillen inzake ruilverkaveling van landeigendommen;
12° van geschillen betreffende erfdienstbaarheden van opruiming van struikgewas op gronden langs de spoorwegen;
13° van geschillen wegens schade, door mensen of dieren veroorzaakt aan velden, vruchten en veldvruchten;
14° van de vorderingen ingesteld op grond van de wet van 16 mei 1900 tot wijziging van het erfstelsel voor de kleine nalatenschappen onverminderd de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg; (hetzelfde geldt voor de vorderingen ingesteld op grond van de wet op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit.) <W>
(...)
18° (van de betwistingen inzake vergoeding van schade bedoeld bij de wet van 10 januari 1977 houdende regeling van de schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater.) <W>
Art. 624. Met uitzondering van de gevallen waarin de wet uitdrukkelijk bepaalt welke rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vordering, kan deze naar keuze van de eiser worden gebracht;
1° voor de rechter van de woonplaats van de verweerder of van één der verweerders;
2° voor de rechter van de plaats waar de verbintenissen, waarover het geschil loopt, of een ervan zijn ontstaan of waar zij worden, zijn of moeten worden uitgevoerd;
3° voor de rechter van de woonplaats gekozen voor de uitvoering van de akte;
4° voor de rechter van de plaats waar de gerechtsdeurwaarder heeft gesproken tot de verweerder in persoon, indien noch de verweerder noch, in voorkomend geval, een van de verweerders een woonplaats heeft in België of in het buitenland.
U zal dus moeten uitmaken welke rechtbank territoriaal bevoegd is. Een "huurkwestie" zegt in principe weinig, temeer als een vrederechtbank zich onbevoegd verklaarde.
Hetgeen u wel steeds zou kunnen vragen, is een verwijzing naar de arrondissementsrechtbank:
Art. 639. Wanneer de bevoegdheid van de rechter voor wie de zaak aanhangig is, betwist wordt, kan de eiser, vóór de sluiting van de debatten, vorderen dat de zaak naar de arrondissementsrechtbank wordt verwezen voor beslissing over het middel.
De zaak wordt voor deze rechtbank gebracht zonder andere formaliteiten dan de vermelding van de verwijzing op (het proces-verbaal van de zitting) en de overzending van het dossier van de rechtspleging aan de voorzitter van de rechtbank door toedoen van de griffier. <W>
Heeft de eiser, op de exceptie van onbevoegdheid door de verweerder voorgedragen, geen verwijzing gevorderd overeenkomstig het eerste lid, dan doet de rechter voor wie de zaak aanhangig is, uitspraak over de bevoegdheid.
Deze bepaling is ook toepasselijk wanneer het hoger beroep tegen een beslissing van de vrederechter gebracht wordt voor de rechtbank van eerste aanleg of de rechtbank van koophandel die zitting houdt in hoger beroep, en de bevoegdheid van de rechtbank wordt betwist. De verwijzing naar de arrondissementsrechtbank wordt gelast op verzoek van de aanlegger in beroep.
De arrondissementsrechtbank is niet bevoegd inzake de rechtsmacht van de hoven en de rechtbanken.
Art. 640. Wanneer een rechter ambtshalve een middel dient aan te voeren dat uit zijn onbevoegdheid voortkomt , gelast hij de verwijzing van de zaak naar de arrondissementsrechtbank opdat over het middel beslist wordt.
Weet u zeker dat de vorige eis
onontvankelijk werd verklaard, en dat er geen uitspraak was over de
grond van de zaak. Zo er uitspraak gedaan zou zijn over de grond, dan geldt het
ne bis in idem-beginsel, met name dat eenzelfde zaak geen twee keer voor een rechtbank kan worden gebracht.... Bij een loutere beslissing omtrent de ontvankelijkheid, is er echter geen uitspraak gedaan over de grond van de zaak, die dan als dusdanig nog te berechten kan zijn.
Het staat u steeds vrij uw advocate te raadplegen omtrent deze "fout", maar vermoedelijk heeft de tegenpartij gewoon de zaak nu wel bij de territoriaal bevoegde rechtbank aanhangig gemaakt, waardoor er geen sprake is van een fout. (Al is mij dat op dit moment moeilijk uit te maken, gelet op de warrige uitleg omtrent woonplaatsen, plaatsen van ligging en voorgekomen zaken...)
P.S. Wat een drukte hier deze morgen, terwijl ik mijn Gerechtelijk Wetboek bijeen aan het harken was, zijn er mij al twee reacties voor geweest...
