#2 , 04 jun 2019 11:33
Een voorschot aan een vennootschap valt onder het begrip geldlening.
Er bestaat zeen artikel 1889 BW
Art. 1889. Indien evenwel, gedurende de tijd, of voordat de behoefte van de lener heeft opgehouden, de uitlener zijn zaak dringend en onvoorziens nodig heeft, kan de rechter, naar gelang van de omstandigheden, de lener verplichten hem die terug te geven.
Hoever gaat deze bepaling? Welk bewijs moet een ontlener leveren? Moet de rechter simpel dergelijke vraag goedkeuren of kan die eventueel rekening houden met het belang van de betrokken vennootschap?
Als voorbeeld : als iemand die zich in deze situatie bevindt verklaart voor de rechter dat hij het geld nodig heeft om bijvoorbeeld een woning te kunnen aankopen in het buitenland : at zouden de vereisten zijn inzake bewijs?
Al wat nodig is om het kwaad te laten triomferen, is dat goede mensen niets doen (Edmund Burke)