#4 , 04 mei 2010 12:26
Onderstaande wet verleent bijkomende rechten aan wie bij één van de ouders bleef inwonen (zie vooral art. 4; zie voor de volledige tekst bvb. Juridat.be).
Ik ken echter geen begeleidende/toelichtende teksten.
16 MEI <1900>. - Wet tot erfregeling van de <kleine> <nalatenschappen>. Zie wijziging(en)
Bron : JUSTITIE
Publicatie : 21-05-1900 nummer : 1900051650
Dossiernummer : 1900-05-16/30
Inwerkingtreding : 01-06-<1900>
Inhoudstafel Tekst Begin
Art. 1-10
Tekst Inhoudstafel Begin
Artikel 1. <W> Wanneer, voor het geheel of voor een deel, een nalatenschap onroerende goederen bevat, waarvan het kadastraal inkomen in 't geheel (1.565 EUR) niet overtreft, wordt van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek afgeweken, zoals in de navolgende artikelen is aangeduid. <KB>
Het inkomen van de onroerende goederen die nog niet gekadastreerd of niet als afzonderlijk perceel gekadastreerd zijn, wordt, zo daartoe redenen zijn, vastgesteld zoals ter zake van grondbelasting.
De berekening geschiedt op het kadastraal inkomen van de dag van het openvallen der nalatenschap.
Art. 2. (...) <opgeheven>.
Art. 3. Zo er, onder de erfgenamen in rechtstreekse linie van de eerststervende echtgenoot, een of verscheidene minderjarigen zijn, kan (de onverdeeldheid van de goederen die de langstlevende echtgenoot in vruchtgebruik heeft overeenkomstig artikel 745bis of 915bis van het Burgerlijk Wetboek), hetzij op verzoek van een der belanghebbenden, hetzij ambtshalve, (...), gehandhaafd worden door de vrederechter voor een termijn of voor achtereenvolgende termijnen, die niet verder zullen gaan dan de meerderjarigheid van de jongste minderjarige. <W> <W>
Deze bepaling houdt op van kracht te zijn, hetzij wanneer het vruchtgebruik eindigt, hetzij wanneer, bij toepassing van artikel 4 dezer wet, de goederen overgenomen worden.
De beslissing, waarbij de vrederechter de onverdeeldheid behoudt, wordt overgeschreven op het register dat moet gehouden worden naar luid van het eerste artikel der wet van 16 december 1851. Vóór de overschrijving, is zij niet geldend ten aanzien van derden die zich te goeder trouw verbonden.
Art. 4. ((Onverminderd de rechten die artikel 1446 van het Burgerlijk Wetboek toekent aan de langstlevende echtgenoot, heeft ieder van de erfgenamen in de rechte lijn en, in voorkomend geval, de noch uit de echt noch van tafel en bed gescheiden langstlevende echtgenoot het recht) tot overneming, naar schatting, hetzij van de woning, bij het overlijden, door de de cujus, zijn echtgenoot of een van zijn afstammelingen betrokken, benevens de stoffering, hetzij van het huis, de meubelen, alsmede van de gronden die de bewoner van het huis persoonlijk en voor eigen rekening in gebruik had, het landbouwmaterieel en de dieren tot de bebouwing dienende of de goederen, de grondstoffen, de beroepsvoorwerpen en andere hulpmiddelen die aan het handels-, ambachts-, of nijverheidsbedrijf zijn verbonden.) <W> <W>
De wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarigen of van hen, die onder curatele staan, mogen, (met machtiging van de vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen), de overneming bewerkstelligen. <W>
(Willen verschillende belanghebbenden het recht tot overneming uitoefenen, dan wordt de voorkeur bij voorrang en in de volgende orde gegeven aan:
a) de overlevende echtgenoot;
b) degene die de de cujus heeft aangewezen;
c) degene die tot aan het overlijden, zelfs zonder het huis met de de cujus of zijn echtgenoot te bewonen, op regelmatige en voortdurende wijze in het bedrijf meewerkte;
d) degene die tot aan het overlijden met de de cujus of zijn echtgenoot het huis bewoonde en hem hulp en bijstand verschafte;
e) degene die op het ogenblik van het overlijden het huis bewoont;
f) degene die door de meerderheid van de belangen is aangewezen en, bij gebreke van deze meerderheid, hij die door uitloting is aangewezen.
Eisen verscheidene erfgenamen de begunstiging met een van de leden b, c, d of e op, dan kunnen zij de overneming gezamenlijk verrichten.) <W>
Is dit door een belanghebbende of door een schuldeiser gevraagd, dan wordt er tot de schatting overgegaan door het toedoen van de vrederechter, die daartoe een of verscheidene schatters mag benoemen. Door de vrederechter wordt uitspraak gedaan op de minute van het verzoekschrift; zijn bevelschrift is uitvoerbaar op de minute. Bij aangetekende brieven geeft de griffier aan de belanghebbenden kennis van de dag en het uur waarop de eed zal worden afgelegd door de schatter; deze bepaalt onverwijld dag en uur voor zijn verrichtingen. De belanghebbenden, die bij de beëdiging niet zijn opgekomen, worden door de griffier bij aangetekende brieven verwittigd. Elke eis tot wraking van den schatter moet, op straffe van niet-ontvankelijkheid, uiterlijk bij de beëdiging worden ingediend; onmiddellijk doet de vrederechter uitspraak over deze vraag (...). <W>
(Wanneer de burgerlijke rechtbank een voor haar aanhangige vordering tot veiling van onverdeelde goederen verwerpt, kan zij dadelijk de deskundigen benoemen, belast met de raming, en deze vaststellen. Zij wijst een van haar leden aan om over de geschillen waartoe de terugnemingen aanleiding mochten geven, uitspraak te doen zoals hierna is bepaald.
Rijzen er betwistingen omtrent de wijze waarop de terugneming moet geschieden, weigert een van de belanghebbenden daarin toe te stemmen of is hij niet tegenwoordig, dan worden de belanghebbenden of hun wettelijke vertegenwoordigers ten minste vijftien dagen tevoren bij aangetekende brief opgeroepen door de vrederechter of, in het geval van het vorige lid, door de daartoe aangewezen rechter. Op de bepaalde dag vergaderen de belanghebbenden onder voorzitterschap van de magistraat die hen heeft opgeroepen. Zelfs bij afwezigheid van een of meer belanghebbenden kan tot de werkzaamheden worden overgegaan. In voorkomend geval benoemt de rechter, die de vergadering voorzit, een notaris om de afwezigen te vervangen, hun aandelen te ontvangen en er ontvangstbewijs van te geven; het ereloon van de notaris moet betaald worden door de partijen die hij vertegenwoordigt. De rechter beslecht de geschilpunten en verwijst partijen voor het verlijden van de akte naar de door hen aangewezen notaris of, indien zij het over deze keus niet eens kunnen worden, naar een ambtshalve benoemde notaris.) <W>