#7 , 07 feb 2015 17:05
J. KOKELENBERG, De gemene muur: een (bak)steen op de maag?, T.B.B.R., 2003, 548.
Gelet op het belang van beide buren met betrekking tot
de muur moet vóór de aanvang der werken een onderling
akkoord of een gerechtelijke beslissing over de noodzaak
en uitvoeringswijze van deze werken bestaan. Wie dus
overhaast tot afbraak en/of wederopbouw overging zit met
een haast onmogelijke bewijslast inzake de noodzaak
ervan, weze het dat een bewijs met alle middelen toegelaten
is vermits het feiten betreft. Er moeten o.i. duidelijk twee
vragen onderscheiden worden. Allereerst moet de noodzaak
van het herstel om de muur geschikt te houden voor zijn
oorspronkelijke functie bewezen worden. Anders kan er
immers nooit enige verplichting in hoofde van de buur
bestaan. Vervolgens moet het respect voor de gelijke rechten
van de buur (o.a. inzake keuze van aannemer en materialen,
tijdstip en wijze van uitvoering) aangetoond worden.
Het lijkt niet redelijk om bij herstel zonder voorafgaand
akkoord, zoals bij oprichting, altijd te beslissen alle kosten
ten laste van degene die eenzijdig optrad te laten. De situatie
bij oprichting en herstel is duidelijk verschillend. Bij
oprichting moet allereerst duidelijk vastgelegd worden
welke functies de muur, rekening houdend met de (redelijke)
verlangens van beide partijen, moet vervullen en aan
welke karakteristieken hij dus moet beantwoorden. Wie op
dat moment enkel met zijn eigen belangen rekening hield
kan dan ook geen bijdrage vragen. Bij herstel, waarbij enkel
rekening gehouden wordt met de bestaande functie, rijst de
vraag naar functies en karakteristieken niet meer, ze werd
reeds vroeger beslecht. Indien wie eenzijdig herstelde kan
aantonen dat die functies en karakteristieken geëerbiedigd
werden is er geen a priori-reden meer om hem alle kosten
te doen dragen.