Daar heb ik ook ten stelligste mijn twijfels over omdat bij erkenning van een kind dat reeds erkend is nogale wat juridische gevolgen met zich meebrengt.
Voor een goed overzicht:
Lien = moeder
Brend X = zoon van Lien & erkende maar niet-biologische zoon van Steven X
Steven X = ex-partner van Lien
Y = biologische vader/ex-partner van Lien
Steven X heeft een wettelijke en socio-affectieve band opgebouwd met zijn niet-biologische zoon. Gezien Lien en Steven ex-partners zijn, heeft Steven een wettelijke onderhoudsplicht t.a.v. zijn erkende zoon.
Hoe is dit geregeld?
Was Steven zich bewust dat het door hem erkende kind niet zijn biologisch kind was ten tijde van de erkenning?
Is hij als erkende vader ook akkoord met dit voorstel of is er betwisting?
Vader Y wil zijn zoon erkennen en de bestaande erkenning ongedaan maken.
In tegenstelling tot het vastleggen van de erkenning, moet de betwisting wel via een gerechtelijke procedure gebeuren. Via tussenkomst van een advocaat.
De erkenner, moet dan bewijzen dat zijn of haar erkenning omwille van dwaling, bedrog of geweld buiten zijn of haar echte wil gebeurde. Het meest sprekende voorbeeld hiervan is de man die het kind erkende in de veronderstelling dat hij genetisch de vader was, waarbij een DNA test later het tegendeel bewijst. Sinds de nieuwe afstammingswetgeving in werking is getreden op 1 juli 2007 kunnen andere personen dan de erkenner, de moeder, het kind en de beweerde biologische vader geen vordering meer instellen tot betwisting.
Het recht van een biologische vader tot erkenning van een kind:
Elke voorname biologische vader erkent het kind dat hij verwekt heeft.
Elke voorname vader erkent het boiologische vaderschap van de vader.
Elke voorname moeder laat haar kind door de biologische vader erkennen.
Een kind heeft recht op kennis van zijn of haar vader en recht op de juridische rechten hieraan verbonden.
In 2013 kennen we geen bastaards zonder rechten meer.
Bij de beoordeling van de vordering van een man om gemachtigd te worden een kind te erkennen, dient de rechter, bij wijze van marginale controle, de erkenning te toetsen aan het belang van het kind. Hierbij dient men voor ogen te houden dat de toekenning van een juridische staat aan een kind die correspondeert met de biologische afstammingsband, niet mag verward worden met de uitoefening van rechten die een af geleide zijn van de afstamming.
Het huidige geschil valt onder de toepassing van artikel 329bis, § 2 BW waarin is gesteld dat, als het verzoek een kind betreft dat op het tijdstip van de indiening van het verzoek een jaar of ouder is - zoals in casu - de rechtbank de erkenning kan weigeren als ze kennelijk strijdig is met de belangen van het kind. ...
En dan is er nog
dit
Zowel art. 22bis Gw. als art. 3, eerste lid Kinderrechtenverdrag verplichten de rechter trouwens om in de eerste plaats het belang van het (minderjarig) kind in aanmerking te nemen in de procedures die betrekking hebben op het kind. Deze bijzondere rol die aan het kind voorbehouden is, wordt verantwoord door het feit dat het de zwakke partij is in de familiale relatie.
...
Overigens heeft het Grondwettelijk Hof (zij het inzake art. 330, § 1, vierde lid BW) reeds geoordeeld dat het wettelijk voorschrift dat de vordering van de persoon die de afstamming opeist moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is, geen schending inhoudt van art. 10 en 11 Gw., gelezen in samenhang met art. 8 en 14 EVRM en met het Kinderrechtenverdrag (GwH 5 december 2013, T.Fam. 2014, 39).